Stadshistoricus pelt Deventer af als een ui
‘Wist je dat?’ is de naam van de nieuwe Rondeel-expositie in de etalage van het stadhuis van 28 september 2018 t/m 27 januari 2019. Over onontdekte schatten en wonderbaarlijke feiten uit de historie van Deventer. Een verslag van de opening in de stadsetalage.
Wat doe je als gepensioneerd stadshistoricus? Clemens Hogenstijn laat de vraag eens op zich inwerken en zegt dan: “Ik had na mijn 65ste natuurlijk muziek kunnen gaan maken, kunnen gaan schilderen of honden kunnen gaan fokken. Maar voor mijn gevoel ben ik gewoon stadshistoricus gebleven. Zolang ik kan, blijf ik dat doen. Ik kan het goed en mijn geluk is dat weinig anderen het kunnen. Het is voor mij een sport om op die gebieden te opereren die nog niet zijn uitgekauwd.”
Zo’n onontgonnen terrein verkennen is precies wat Hogenstijn (70) zojuist heeft gedaan in de stadsetalage, de entreeruimte vol lichtinval van het nieuwe stadhuis. Zijn lezing vormt de aftrap van de Rondeel-expositie ‘Wist je dat?’ op dezelfde locatie. Want dat Deventer een boekenstad is, er in de Hanzetijd volop koggeschepen aanmeerden, beroemd is vanwege koek, 1250 jaar geleden is gesticht en Geert Grote heeft voortgebracht; dat is genoegzaam bekend. Maar wie weet dat ‘Pothoofdplant’ een internationale botanische verzamelnaam is, er in de IJssel 36 melkmeisjes zijn verdronken en er metersdiepe beerputten met menselijke uitwerpselen zijn gevonden? Dat uitvaarten uitdraaiden op ‘zuipvaarten’ omdat er stevig werd gedronken en Deventer eeuwen geleden een rivier demoon had die luisterde naar de naam Waterwolf?
Het zijn dit soort wetenswaardigheden die sjeu geven aan de historie van de stad en die Rondeel in het licht zet in zijn nieuwe tentoonstelling. Dit doet het architectuurcentrum letterlijk door vijf grote lichtkoepels, rijkelijk gelardeerd met tekst en foto’s, in de toonkamer van het gemeentehuis aan het Grote Kerkhof. Afval, dood, flora, stad en water zijn de thema’s die centraal staan. De werkgroep heeft zich er niet makkelijk vanaf gemaakt en de zijmuur voorzien van een levensgrote, cirkelvormige tijdlijn. Resultaat is een overzichtelijk, uitgebreid, kleurrijk en vooral verrassend stukje geschiedenis van Deventer.
Burgerschap kopen
In dat kader is ook Hogenstijn ingeschakeld. Hij zoomt in op de bestuurlijke situatie in de stad in de zeventiende en achttiende eeuw. “Wist je dat de honderdduizendste inwoner van Deventer nu heerlijk ligt te slapen?”, steekt hij van wal. “Deze jongen heeft het een stuk beter voor elkaar dan baby’s die eeuwen geleden werden geboren. In die tijd was burgerschap niet voor iedereen gratis, het moest worden gekocht.”
Het is slechts één verschil. “Want wist je dat de stadsregering tussen 1600 en 1800 niet alleen binnen de stadsgrenzen zeggenschap had, maar ook ver daarbuiten? Deventer zat opgesloten tussen vestingwerken als muren, torens en rondelen. Rondom de stad, die duizenden inwoners had, lag een groot plattelandsgebied. Mensen binnen en buiten de stad hadden veel met elkaar van doen. De stad trok naar het platteland voor voedsel en het platteland naar de stad voor onder meer juridische dienstverlening, nieuwsvoorziening en kroegen. Bovendien was de stad vaak het beginpunt van een reis, terwijl stedelingen op het platteland genoten van het buitenleven. Er was wederkerige afhankelijkheden een beperkt aantal families deelde de lakens uit.”
De historicus stelt zich Deventer en het omliggende gebied voor als een ui. “Hoe verder weg je komt, hoe minder groot de invloed van het bestuur. Als het ware een ui die je afpelt.” De binnenstad vormt de kern, de eerste laag daaromheen heet de stadsvrijheid: een brede strook buiten de muren aan beide kanten van de IJssel. De Zandweerd, het Rode Dorp, de Driebergenbuurt, een deel van Keizerslanden, Voorstad, Knutteldorp, Hoornwerk en Teuge – het tegenwoordige bedrijventerrein Bergweide – horen bij dit gebied. Maar ook, aan de westelijke kant van de rivier, De Hoven met de Bolwerksweiden, het Stadsland en de Ossenwaard. In dit plattelandsgebied weiden grootburgers en stadsboeren hun vee. Op het Stadsland worden tot op de dag van vandaag pijpen, koppen,munten en aardewerk gevonden; afval dat er eeuwen geleden is uitgestrooid.
Gluren naar de buren
De eerste tuinen om de stad verschijnen rond 1700. Thee drinken, groenten kweken en genieten (en over de heg loeren naar de buren) zijn de voornaamste bezigheden in de perkjes, met name op zondagmiddag na de kerkdienst. “De Hoven was bij uitstek een tuinwijk. Lange, smalle straten, zoals die er nu nog liggen, met aangeplante tuinen. Zij die geen stuk grond hadden, kwamen er om te wandelen. De Worp is het oudste wandelpark van Deventer.”
De tweede schil van de ui luistert naar de naam schoutambt. “Bestuurd door een schout onder supervisie van een ambtsman. Het schoutambt was een filiaal van Deventer en had een flinke omvang. De vroegere gemeente Diepenveen behoorde er bijvoorbeeld toe met kernen als Colmschate, Schalkhaar, Lettele en Okkenbroek. Maar ook Olst, Holten en Bathmen hoorden erbij.”De derde schil, van marke gemeenschappen als Markelo, Diepenheim en Heino, ligt dáár weer omheen. Maar ook ‘polders’ – zoals Hogenstijn ze noemt – als Terwolde, Oene, Nijbroek en Epe liggen binnen de invloedssfeer van Deventer. Plattelandsgebieden die gekenmerkt worden door grote boerderijen.
Het stadsbestuur is overigens van mening dat boeren een te nadrukkelijke vinger in de pap van het waterbeheer in het schoutambt en de marken hebben. Van dit beheer heeft vooral de landbouw in de tweede en derde schil profijt. Om de stad beter te bedienen, richt Deventer een eigen waterschap op. Heren uit de binnenstad profiteren ondertussen wél volop van het fraaie buitengebied. Ze nemen er geregeld per koets een kijkje, voorzien van de nodige lekkernijen. “Je dronk tenslotte liever goede wijn uit eigen keuken dan schraal bier van een boerin”, weet ook Hogenstijn.
Eiland in de IJssel
Terwijl de hoge informatiedichtheid van zijn boeiende relaas nog moet landen, neemt Rondeel-bestuurslid Wilma Mensink een quiz af. Met bij elke vraag de keuze uit twee opties. Je moet het maar net weten, dat Deventer in 1610 een eiland was in het winterbed van de IJssel, dat het tramstation waarover de stad in de negentiende en twintigste eeuw beschikte aan het Pothoofd lag en dat er sinds 1887 een rioleringsstelsel ligt. Of dat de Oerdijk zijn naam dankt aan de ijzererts die er gevonden werden.
Het is het sluitstuk van een avond die bol staat van voor velen onbekende feiten. Overigens heeft zelfs Clemens Hogenstijn niet alles goed in de quiz; laat dat een troost zijn. Het laatste woord is aan wethouder Jan Jaap Kolkman. “Wat hier gebeurt, is fenomenaal”, jubelt de bestuurder, die zijn macht anno 2018 toch echt beperkt ziet tot het gebied binnen de gemeentegrenzen. “Wat maakt Deventer tot Deventer? Deze tentoonstelling geeft een mooi inkijkje in het DNA van de stad en is laagdrempelig. Het gaat erom dat we weten wie we zijn en dat we anders zijn dan anderen. En dat willen we graag nog minstens 1250 jaar zijn. Ik wil dat deze stad leeft en bruist en dat we met een rechte rug de toekomst tegemoet kunnen treden. Daar geeft Rondeel met deze expositie heel mooi vorm aan.”
‘Wist je dat?’ – tot en met 27 januari te zien – is samengesteld door een Rondeel-werkgroep bestaande uit Daaf Ledeboer, Marcia Mulder, Liset Oosterhof, Roel van Veldhuizen, Joep Walter, Fabian Wesseling, Marijke van Winsum-Westra, Anneleen Ypma-Diedering en Mariska van der Ziel.
Tekst: René Vorderman