Nieuwsverslag

Derde Goede Gesprek | Hoogbouw moet, hoogbouw kan, maar dan wel gezellig

Hoogbouw moet, hoogbouw kan, maar wel onder voorwaarden. Ook in Deventer. Met levendigheid op de begane grond, zoals woningen met een voordeur of terras aan de straat, of horeca en andere bedrijvigheid. Hoogbouw moet ook zorgvuldig ontworpen zijn, met oog voor detail en oog voor de omgeving. Maar ook met kleinere wooneenheden, meer huurwoningen dan gebruikelijk, auto’s onder dak, gezamenlijke voorzieningen en een vroegtijdige betrokkenheid van toekomstige bewoners.

Die aanbevelingen kwamen op tafel tijdens het derde Goede Gesprek van Architectuurcentrum Rondeel in Deventer, met hoogbouw als onderwerp goed voor honderd belangstellenden in de theaterzaal van MIMIK. Twee eerdere Goede Gesprekken gingen over mobiliteit en eventuele woningbouw op de westelijke oever van de IJssel. De komende maanden volgen nog Goede Gesprekken (over groen en blauw en over stad en platteland).

Het Rondeel organiseert de bijeenkomsten in verband met de woningbouwplannen van de gemeente, die met 11.000 nieuwe woningen een flinke impuls moet krijgen. Volgens Jantine Sijbring, directeur van het architectuurcentrum, een forse opgave, die goede keuzes vergt. “We zijn trots op Deventer, maar moeten dat over honderd jaar ook kunnen zijn”, zei ze bij aanvang van de bijeenkomst.

Aanbevelingen hoogbouw in Deventer

De meeste aanbevelingen kwamen van de drie sprekers die de bijeenkomst openden. Maarten Douwe Bredero, architect, Saxion-docent en Rondeel-vrijwilliger, gaf een schets van de ontwikkeling van hoogbouw. Klik hier voor de volledige voordracht. 

Ook Bert van Breugel, architect-partner bij INBO Architecten, en Henk Snel, stedenbouwkundige van de gemeente Zwolle, gaven in hun presentaties aanwijzingen hoe hoogbouw gepaard kan gaan met een omgeving met een menselijke maat, met aangename verblijfsplekken, plek voor ontmoeting en prettige woningen. Zodat van de nood een deugd kan worden gemaakt: het bouwen van veel woningen in een omgeving die goed doet en er goed uitziet.

Want zo klonk het ook uit de zaal: willen we het landelijk gebied open houden, dan moeten we in de bestaande stad de lucht in. Volgens stedenbouwkundige Snel is dat ook de vraag van de woningzoeker: “Ik ben opgegroeid in Nieuwegein, met rijtjeshuizen op flinke afstand van de stad. In de Vinex-tijd bouwden we al aan de rand van de stad, nu gaat zeventig procent van de vraag om woningen voor eenpersoons en tweepersoons huishoudens. Die zet je niet op afstand van de stad, die bouw je midden in de stad. Daar heb je interactie”.

Little C als voorbeeld

Van Breugel, medeontwerper van Little C in Rotterdam, liet zien hoe een onooglijke, al tientallen jaren braakliggende plek, is uitgegroeid tot een levendige, populaire en aantrekkelijke woonplek, met 700 inwoners, maar ook 700 werkplekken in horeca, winkels en bedrijfsruimtes. In plaats van twee hoge woontorens zoals elders in de stad, kwamen er vijftien lagere gebouwen, met voordeuren op de begane grond en volop intieme, maar openbaar toegankelijke pleintjes.

Zijn woontorens van 120-250 meter hoog wel verstandig?

Ook in Rotterdam is er discussie over de hoogte van woontorens. In het project Rijnhaven gaat het om torens van 120, 200 en 250 meter. Van Breugel: “Is die hoogte wel verstandig? Er heerst in die gebouwen vaak een enorme anonimiteit, met zes deuren aan een hal, waar je vanuit de parkeergarage rechtstreeks naartoe kunt. Mag het niet een beetje gezellig zijn, met plekken waar je de buren tegenkomt?”, zo vroeg hij zich af.

Samen met collega-architect Jaakko van ’t Spijker van Culd Complex Urban Landscape Design, stedenbouwkundige, landschapsarchitect Cor Geluk en kunstenaar Ruud-Jan Kokke stelde hij bij het ontwerp voor Little C de bewoner en ontmoeting met anderen centraal. Een ensemble van vijftien gebouwen met een maximale hoogte van 60 meter. “Dat bewoners zeggen dat ze op een plek wonen in plaats van in een bepaald gebouw”, aldus Van Breugel.

‘Als jullie nadenken over Deventer, hoogbouw of niet, maak het in elk geval een beetje vriendelijk’

Ter inspiratie keek het team naar intieme binnenplaatsen in het oostelijke deel van Berlijn en de smalle straten van het alom gewaardeerde Valencia. “We wilden ook een uitzonderlijke kwaliteit. Met bakstenen gebouwen en openslaande deuren op de begane grond. We maakten clusters van elk drie gebouwen, met de lift in een van de gebouwen, bruggetjes naar de andere twee en voor elk cluster een dakterras. Dan kom je je buren tegen. Als architect kun je eenzaamheid niet voorkomen, maar wel plekken voor ontmoeting ontwerpen. Als jullie nadenken over Deventer, hoogbouw of niet, maak het in elk geval een beetje vriendelijk”.

Kraanbolwerk, een compacte woonwijk aan het water

Ook stedenbouwkundige Snel van de gemeente Zwolle hamerde op sfeer op straat. Hij maakte de opzet voor het Kraanbolwerk, een compacte wijk op een voormalig bedrijventerrein aan het water met 250 woningen aan de westrand van de binnenstad. Met terrassen aan de straatzijde, open zicht op het omringende water en een zorgvuldig ontwerp. “Voordeuren aan de straat. Ik wil zelfs geen trappen achter een gevel. Dan zie je ’s avonds een rij ramen met TL-balken, zonder leven.”

Net als Van Breugel in Rotterdam koos Snel voor minder hoge gebouwen. Maak een wereld van panden, niet een paar grote gebouwen, was een van de zeven stedenbouwkundige uitgangspunten die hij opstelde. Een andere eis: elk project in de stad moet een bijzondere plek aan de stad teruggeven.

Of mensen wel in een appartement willen wonen, wilde een enkeling in de zaal weten. INBO-architect Van Breugel noemde betrokkenheid van de toekomstige bewoners bij het ontwerp een groot goed en een stevige basis voor het woonklimaat na de bouw. Een oproep in de media leverde een overrompelende vierhonderd belangstellenden op. Ze mochten allemaal opgeven hoe groot hun woning moest worden. Dat leverde een variatie op van 45 tot 240 vierkante meter, die allemaal in de gebouwen ingepast werden. “We slaan die stap vaak over, maar de binding met de buurt is groter. Toen ze er kwamen wonen, kenden de mensen kenden elkaar al twee jaar”.

Pleidooi voor meer huurwoningen

Hij pleitte ook voor meer huurwoningen. “Een heleboel mensen wonen in een huis dat te groot is. Ze moeten kleiner gaan wonen, maar dat is nu duurder. In Duitsland is huren doodnormaal, hier was je altijd een sukkel. De steden moeten toe naar kleinere wooneenheden en meer huur. Dat kan ertoe leiden dat de schuif tussen ouderen en de jeugd open gaat. Dat er meer woningen vrij komen voor jongeren. Die moeten ook een huis kunnen krijgen”.

Door: Bert Felix


Vierde Goede Gesprek vindt plaats op:

MEER OVER DE GOEDE GESPREKKEN BIJ ARCHITECTUURCENTRUM RONDEEL

Publiciteit is welkom! Deel dit via:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *